Niet-dringende medische zorg

Posted by | No Tags | DGEC / SECM · Doctor vs Hospital · RIZIV / INAMI · Uncategorized

Op vrijdag 24 april 2020 kwam de Nationale Veiligheidsraad op de proppen met “Belgium’s Exit Strategy”, een gefaseerd (en voorwaardelijk) plan om de Corona-maatregelen te versoepelen. Om u de lectuur van de 93 pagina’s lange PowerPointpresentatie te besparen volgt hierna een toelichting met betrekking tot heden en toekomst op het vlak van het verlenen van niet-dringende zorg door artsen.

Pagina 41 van de presentatie van vorige vrijdag (bijgevoegd) wijst op een versoepeling in de gezondheidszorg, waarbij vandaag (in Fase 0) “alleen dringende consultaties en operaties zijn toegestaan”, en vanaf 4 mei 2020 (fase 1a) sprake is van een “geleidelijke en veilige uitbreiding van de toegang tot de algemene en gespecialiseerde gezondheidszorg”.

In crisistijden past nuance, dus we willen de hoogoplopende discussies van de laatste dagen zeker niet op de spits drijven, maar beweren dat niet-dringende consultaties en operaties vandaag en voor 4 mei 2020 verboden zijn, klopt niet. De dringende overheidsmaatregelen om de verspreiding van het coronavirus Covid-19 te beperken werden immers opgenomen in ministeriële besluiten (MB), waarvan de eerste op 23 maart 2020 werd uitgevaardigd. Dit besluit stelt onder meer:

  • Dat medische zorginstellingen en medische hulpverlening bedrijven en diensten zijn die “noodzakelijk zijn voor de bescherming van de vitale belangen van de Natie en de behoeften van de bevolking” (volgens de lijst bijgevoegd bij het MB);
  • Dat dergelijke essentiële bedrijven en diensten verder kunnen functioneren (art. 2);
  • Dat telewerk, of indien dit niet mogelijk is, social distancing, niet verplicht zijn voor essentiële bedrijven, al passen die dat “in de mate van het mogelijke” toe (art. 3);
  • Dat toegang tot medische zorgen behoort tot de voor de burger toegelaten verplaatsingen (art. 8).

De wijzigingen die tot op vandaag werden aangebracht aan het MB van 23 maart 2020 hebben geen invloed op deze principes, zodat er tot op vandaag geen wettelijk verbod bestaat op het verrichten van niet-dringende medische zorg, noch een verbod bestaat voor patiënten om zich daarvoor te verplaatsen.

De stelling dat niet-dringend medisch handelen verboden is, is louter gebaseerd op diverse richtlijnen die zijn uitgevaardigd door de organen en vergaderingen die in het kader van de actuele pandemie werden ingericht. Deze richtlijnen hebben geen kracht van wet en zijn dus niet afdwingbaar. Dit betekent niet dat de richtlijnen geen enkel belang hebben, nu in heel wat ziekenhuizen de richtlijnen werden en worden toegepast, door een beslissing van de hoofdarts die hiervoor wettelijk bevoegd is, waardoor artsen verbonden met dit ziekenhuis verplicht zijn deze te respecteren. Bovendien is niet uitgesloten dat de richtlijnen een rol spelen bij de beoordeling of een arts zich gedraagt als een ‘goed huisvader’ (wat een normaal en zorgvuldig arts zou doen in deze omstandigheden). Zo zou het verrichten van niet-dringende prestaties door een arts, waardoor een patiënt besmet wordt met het virus, als onzorgvuldig kunnen worden bestempeld wegens in strijd met de richtlijnen (al zal het bewijs moeilijk te leveren zijn dat de prestatie de besmetting heeft veroorzaakt). Ook een provinciale raad van de Orde zou kunnen oordelen dat medisch handelen in strijd met deze richtlijnen, in de huidige delicate tijden, een naar deontologie foutief gedrag uitmaakt (al is ook dat zeer onwaarschijnlijk, tenzij de arts de kantjes ervan af loopt).

Een wettelijk verbod op niet-dringend medisch handelen bestaat dus niet, wat meteen ook betekent dat controles door de Dienst voor Geneeskundige Evaluatie en Controle (DGEC) van het RIZIV op dat vlak niet aan de orde zijn. De brief die in dat verband vorige week gericht werd aan hoofdartsen van ziekenhuizen was niet alleen op het vlak van teneur en timing ongepast, het is ook niet de rol van de DGEC om een eventuele controle op dat vlak op te nemen. De DGEC van het RIZIV heeft immers tot wettelijke taak om:

  • Zorgverleners te informeren over de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen (de GVU-wet);
  • De verstrekkingen van de verzekering voor geneeskundige verzorging te evalueren op basis van de principes van deze wet;
  • De verstrekkingen van de verzekering voor geneeskundige verzorging te controleren op het vlak van het respecteren van deze wet.

Het is niet de rol noch de bevoegdheid van de DGEC om te gaan controleren of artsen richtlijnen op het vlak van het niet-verrichten van bepaalde zorg, uitgevaardigd door organen of vergaderingen ingericht in het kader van de Corona-crisis, al dan niet nakomen.

Concreet betekent dit dat artsen vanuit wettelijk oogpunt, en behoudens interne beperking, door de hoofdarts, binnen het ziekenhuis waarin ze actief zijn, niet tot 4 mei 2020 moeten wachten alvorens ze overgaan tot een “geleidelijke en veilige uitbreiding van de toegang tot de algemene en gespecialiseerde gezondheidszorg”. Dat dit geleidelijk dient te gebeuren kan worden gevolgd, en wijst op de noodzaak om een zekere selectie te maken van wat eerst wordt ingepland, waarbij elke arts op basis van zijn diagnostische vrijheid oordeelt welke patiënt best eerst wordt gezien. Dat dit veilig moet, met social distancing en gebruik van alle nuttige beschermingsmiddelen, is ook een evidentie om te handelen als een zorgvuldig arts, en wordt overigens door geen enkele arts in vraag gesteld. Al is er dan geen wettelijk verbod, het volledig opstarten of voeren van de praktijk zoals dit pre-Corona het geval was, dus de “back to normal”, blijft absoluut afgeraden, voor en na 4 mei 2020. 

De overgrote meerderheid van de artsen heeft de laatste maanden blijk gegeven van een bijzondere verantwoordelijkheidszin, door zonder bezwaar niet-dringende activiteiten op te schorten, en vaak ook door zich in te schakelen in de extra capaciteit die in het kader van deze crisis werd gecreëerd. Na een 8-tal weken niet- of minder dringende activiteiten opnieuw opstarten, evident op een veilig manier, geeft ook blijk van verantwoordelijkheidszin, zeker nu er steeds meer sprake is van ‘collateral dammage’ door het uitstellen van ogenschijnlijk niet-dringende zorg, en nu (en zolang) de capaciteit binnen de gezondheidszorg deze heropstart opnieuw verantwoordt.


No Comments

Comments are closed.